Dit verhaal is het 7e en laatste deel van de serie “De kleuterjaren van het Nederlandse rugby: 1918 – 1932”.
Sport Illustratie, 9 februari 1921, competitie, Delft-Groningen in Deventer, het Delftse team
Van 1923 tot globaal 1932 was de Delftsche Studenten Rugby-Club de enige rugbyclub in Nederland. Bij gebrek aan andere clubs viel er onderling of gezamenlijk niets te regelen. Er was dus geen behoefte aan een rugbybond. De bestaande bond viel in 1923 stil. Of de bond sliep of was overleden is een kwestie van smaak. Feit is, dat de bond niet functioneerde en Delft zelf al z’n zaken moest regelen. Daar kwam pas een gedeeltelijk einde aan, toen er rond 1930/1931 weer een paar nieuwe clubs waren ontstaan. De behoefte groeide aan een coördinerende en regelende rugbybond. Die werd op 1 oktober 1932 opgericht. Daarmee kwam er een einde aan een soloperiode van zo’n negen jaar van de Delftsche Studenten Rugby-Club. Hoe verliep die soloperiode?
Daarvoor gaan we naar de Delftsche studenten-almanak voor het jaar 1924. Zo’n almanak werd jaarlijks uitgegeven en bevat jaarverslagen van de diverse activiteiten en clubs van het Delftsche Studenten Corps. Eén daarvan is de Delftsche Studenten Rugby-Club. Die rugby-jaarverslagen vormen samen de bron van dit verhaal.
Over het seizoen 1923-1924: “Werd toch met enthousiasme, vooral van Delftschen kant, het nieuwe jaar ingezet, al spoedig moesten tengevolge van het slechte weer, keer op keer de wedstrijden worden uitgesteld. Dat dit de lust van Amsterdam, Groningen en Rotterdam niet aanwakkerde, bleek wel uit het feit, dat zij zeer veel moeite hadden XV-tallen in het veld te brengen en spoedig konden zij dan ook niet langer actief deel uitmaken van den Nederlandschen Rugby-Bond”.
Delft trachtte nog wedstrijden tegen Nederlandse tegenstanders te organiseren. Maar men kwam niet verder dan één tegen Rotterdam en één tegen Amsterdam. Beide werden door Delft gewonnen. Bij gebrek aan Nederlandse tegenstanders zocht men z’n heil in het buitenland. In december 1922 werd de Antwerp British Sports Club met 17-4 in Den Haag verslagen.
Vanaf 1923 was het beeld door de jaren heen ongeveer het zelfde. Er werd getraind met trainers uit eigen huis, er werden onderlinge wedstrijden gespeeld en er werd hoopvol gekeken naar de nieuwste jaargang studenten. Vrijwel altijd was de conclusie dat die er helemaal niets van konden. Er werd getraind op “de modderpoel aan de Parallelweg”. Maar het spelen van wedstrijden was hier onmogelijk.
Incidenteel waren er wedstrijden tegen veteranen en oud-leden. Wedstrijden tegen de Antwerp British Sports Club – uit en thuis – waren de vaste hoogtepunten in het rugbyjaar. Incidenteel werd er gespeeld tegen Britse rugbyers uit Brussel. En later ook tegen Gallia, eveneens uit Brussel. Daarnaast ontstonden er in de loop van de tijd contacten met Britse clubs aan de overkant van de Noordzee, met name uit Londen en omgeving. Dat leidde tot wederzijdse bezoeken en wedstrijden. Zo waren er contacten met Streetham RFC, The Greyhounds uit Oxford, een Witan XV, Bouwkundige Studenten uit Londen, de Architectural Association, Old Dunstonians RFC en Park House FC.
Ook met Duitse clubs waren er contacten. Zo vond er een bezoek plaats aan Heidelberg – de Duitse kampioen – en aan Frankfurt 1880 op 19 en 20 maart 1927. Beide wedstrijden werden verloren. In de almanak 1928 staat hierover : “het seizoen ´26 – ´27 is bovendien van groote beteekenis geworden door de reis naar Duitschland. Het is hier niet de plaats lang uit te wijden over de tour zelf. Over de buitengewoon genoegelijke reizen, over de, voor ons eigenaardige, edoch zeer hartelijke ontvangst te Heidelberg; over de logeerpartij in het prachtige clubhuis van “Frankfurt 1880″, over de min of meer vijandige stemming aldaar, die ons evenwel niet belette ´s avonds zeer veel plezier te maken! Toch zijn het juist deze gebeurtenissen, die de band tusschen de spelers heeft versterkt, die maken dat coach, spelers en invallers deze tour als een dankbare herinnering zullen blijven waarderen”.
In 1928 werd er gespeeld tegen een touringteam van Stade Français uit Parijs. Propaganda voor de rugbysport werd bedreven via demonstratiewedstrijden op diverse plaatsen in het land, waar de oprichting van een rugbyclub mogelijk leek. Sommige initiatieven leken kansrijk, maar sneuvelden uiteindelijk toch. Zoals de Haagse club Zéphir, de HBS Haarlem, de KMA te Breda, een rugbyclub te Leiden, een rugbyclub van het Leidse Studenten Corps en de Haarlemse MTS.
Opvallend is het onverwoestbare optimisme over de resultaten van de rugby-promotie. Ondanks dat die veelal tegenvielen bleef men erin geloven, dat de sport het komende jaar toch ècht zou doorbreken. De poging het Nederlands Olympisch Comité over te halen om rugby op te nemen in het programma van de Olympische Spelen 1928 in Amsterdam slaagde helaas niet.
De samenstelling van het clubbestuur wisselde jaarlijks minstens één keer. Vertrekkende (afgestudeerde) leden werden bedankt voor hun inzet voor de club. Lustra van het Delftse studentencorps en de rugbyclub werden gevierd en er vonden gezellige bijeenkomsten in sociëteit Phoenix plaats.
Kou, sneeuw en regen leidden er soms toe, dat er langdurig niet gespeeld kon worden. De wedstrijden moesten dan keer op keer uitgesteld worden. Dat had natuurlijk zijn weerslag op de motivatie om te trainen, op de kwaliteit van het vertoonde spel en met name op de fitheid van de Delftse rugbyers.
Het jaar 1930 was een keerpunt. De in 1929 opgerichte RC Eindhoven speelde z’n eerste wedstrijden. Dat gold ook voor de in 1930 opgerichte Amsterdamsche Rugby Voetbal Club. De rugbyafdeling van AAC werd ook in 1930 opgericht en speelde z’n eerste wedstrijd op 1 oktober 1931 (gewonnen van ARVC met 18-14). Ook speelde DSR-C een oefenwedstrijd tegen de MTS Haarlem. Daarbij leek het erop, dat het met de rugbysport in Haarlem niet al te best wilde vlotten. Met weer verschillende clubs in actie was de heroprichting van de Nederlandse Rugby Bond nabij.
In maart 1931 werd een vergadering gehouden, waarin vele kwesties werden besproken. Maar tot heroprichting van de rugbybond kwam het nog niet. Activiteiten die eigenlijk bij een bond thuishoren, vonden toch plaats. Zoals het regelen van interlands en het selecteren van de spelers voor het nationale team. Zo werden er in 1931 een Nederland-België (0-6) gespeeld op 1 november in Den Haag, gevolgd door een België-Nederland (11-0) in Brussel. Ook op 12 maart 1932 werd er in Amsterdam een Nederland-België (6-6) gespeeld, zonder dat er een rugbybond aan te pas kwam.
De Nederlandse Rugby Bond werd uiteindelijk op 1 oktober 1932 opgericht. Drie en een halve maand later – op 14 januari 1933 – werd in Bussum de Drafna Sport Club opgericht. Die zou een jaar later Gooische RC en weer later RC ’t Gooi gaan heten. Na de zes oprichters van de rugbybond – DSR-C, RC Eindhoven, ARVC, AAC, de Hilversumsche RC en de Amsterdamsche Studenten RC – was RC ´t Gooi het eerste nieuwe lid van de jonge bond en daarmee de zevende rugbyclub in Nederland. En van de vandaag de dag nog bestaande verenigingen zijn alleen DSR-C en AAC ouder dan RC ’t Gooi.
Hiermee komt er een einde aan de serie “De kleuterjaren van het Nederlandse rugby: 1918 – 1932”.
Meer hierover lezen? Ga naar:
Pogingen om in Hilversum een rugbyclub op te richten
De eerste Nederland – België in 1930; eigenlijk geen interland